Herinneringen aan de vooruitgang

Herinneringen aan de vooruitgang

Elias Mutor


EUR 17,90

Formaat: 13,5 X 21,5
Pagina aantal: 306
ISBN: 978-3-99064-309-9
Publicatie datum: 05.09.2018
Elias Mutor beschrijft in zijn debuutalbum Herinneringen aan de vooruitgang zijn jeugd op het platteland in een periode die gekenmerkt wordt door ingrijpende veranderingen en hoe hij dit alles een plaats weet te geven.
Vooraf

Ergens midden in Nederland ben ik geboren, in een landschap zo plat als een pannenkoek, met als enige reliëf de zelf opgeworpen dijken en de bouwwerken van baksteen. Een land van loodgrijze luchten die zwaar drukken op alles wat zich daaronder beweegt. In dat platte platteland ligt het stadje Asperen. Een stadje ja, want met een ommuring en stadsrechten mag het hier alle aanspraak op maken. Ooit, lang geleden, in de tijd dat Nederland vocht voor onafhankelijkheid, was het een belangrijke plaats. Maar na die periode lijkt de tijd er stil gestaan te hebben. Asperen is een stadje dat nooit stad is geworden. Toen ik werd geboren was het nog altijd net zo groot als aan het einde van de zestiende eeuw. En in grote lijnen ging het leven er steeds zijn zelfde monotone gang, met boeren die dagelijks het stadje uit reden om er op het omringende land hun vee te melken of hun akkers te bewerken, middenstanders die overleefden door krenterig op de kleintjes te letten en arbeiders die hun kost verdienden in de eentonige sleur van de steenfabriek (de oven) of de glasfabriek (de hut) in het naburige Leerdam. Maar de boeren en het agrarisch bestaan waren nog altijd belangrijke factoren en in ruim vierhonderd jaar was het leven niet wezenlijk veranderd. Toen er in de jaren zestig van de vorige eeuw al raketten de ruimte in vlogen, schepen op kernenergie voeren en de eerste computers waren ontwikkeld, was Asperen een rustig stadje dat maar nauwelijks beïnvloed leek door die ingrijpende ontwikkelingen. En dat in een land dat ook toen al doorging voor een van de meest ontwikkelde ter wereld. Misschien had het iets te maken met de bereikbaarheid. Hoewel Asperen midden in het land ligt, was het tot voor kort niet gemakkelijk om er te komen. Aan alle kanten was het omringd door de rivieren die de delta van het Nederlandse laagland vormen en waar het water van half Europa samenkomt. Rivieren die lange tijd alleen met gammele pontjes konden worden overgestoken. Het is een van de redenen waarom Asperen zich ondanks de centrale ligging in het land nooit heeft ontwikkeld tot een belangrijk middelpunt van commercie of nijverheid. De enige uitzondering hierop vormde ooit de paardenhandel. Maar al vroeg in de twintigste eeuw kwam aan de bloei daarvan een eind. Asperen is altijd een doorsnee plattelandsplaatsje gebleven en voor mij was het dan ook de gewoonste plek ter wereld. De dominante mentaliteit was er een van ‘gewoon nuchter doen wat je werk is’, geen poeha en geen polonaise. Dat werd misschien wel het best uitgedrukt op de gedenksteen van de voormalige graanmolen in de Achterstraat:
Napoleon trok in het veld
Om daar zijn roem te halen
Maar wij zijn hier gesteld
Om graan tot meel te malen
In die onopvallende, bijna anonieme plaats groeide ik op. Ik was een verlegen jongetje, timide zelfs en woonde in een heuse stadsboerderij aan de Voorstraat. Wie ooit in Asperen is geweest, zal zich die straat herinneren, die de entree vormt als je het stadje binnenkomt vanuit het oosten waar de hoge dijken liggen die bescherming bieden tegen de overstromingen van de rivieren uit Gelderland. Generatieslang woonde mijn familie in deze belangrijke straat. Als je er door rijdt, zie je statige huizen netjes aan elkaar, zoals dat hoort in een stadje. Niets doet vermoeden dat het hier om boerenbedrijven gaat. Dat wordt pas duidelijk als je naar binnen gaat. In de jaren zestig waren er nog veel van dergelijke stadsboerderijen in bedrijf. Ons huis was klein vergeleken met de veel deftigere panden eromheen, maar het had wel een mooie stoep met hoog opgaande treden. Wie door de voordeur binnentrad, kwam eerst in het hoogste deel van het huis met daaronder de voormalige kelder, toen al dichtgegooid vanwege de regelmatige wateroverlast. Liep je door en ging je het trapje af dan kwam je in het achterhuis met de keukens: links die van mijn moeder, rechts die van mijn oma. In die van mijn oma zat een spiekgaatje om stiekem naar het gestalde vee en binnenkomende gasten te kijken. Vervolgens een merkwaardig stukje met een overgang naar de stallen waar melkspullen werden gewassen: ‘tussen-de-huis’. En dan begon de boerderij pas echt, want daarachter waren de stallen, eerst die voor de paarden, een dicht deel met ongeverfde luiken en hooiruiven met daarvoor een haverkist en dan de koeienstallen, links de nieuwe stal met kettingen en rechts de oude stal met rood gemeniede palen en daar direct boven de lage koezolder voor het gereedschap: de gavels, rieken, schoppen, zeisen, harken en bezems. Wie er op een winterdag zo rond een uur of vier binnenliep, kreeg 22 paar grote, waterige ogen op zich gericht met verlangende blikken en een duidelijke boodschap: ‘Zeg baas, wordt het niet eens tijd om te voederen!’ Soms aangevuld met een licht geloei. Als je de stal uitliep, kwam je op het erf met de dam, een kale oprijlaan, links een schuurtje met het hondenhok en verder naar achter de hof van Dora, een weilandje onder drie grote fruitbomen. Aan de rechterkant stonden het groen geteerde kolenhok, de opslag voor de wagens en het gereedschap en de stallen voor het jongvee; de pinken en de vaarzen. Mijn vader had die schuurtjes zelf gebouwd, samen met mijn opa, en vroeger zaten hier ook varkens en schapen. Daarachter lagen de hooiberg, de mesthoop en helemaal aan het eind de nog maar enkele jaren oude, betonnen silo voor het kuilgras. Ons erf kwam achter uit op de stadswal. Maar niemand noemde die zo. Omdat er vrijwel uitsluitend boeren aan woonden, sprak iedereen van de ‘boerenwal’. De boerenwal lag langs de stadsmuur. De oude Asperse bebouwing met onze boerderij daarin, lag een stuk hoger dan de onbebouwde omgeving. Wie de stadsmuur afdaalde, kwam buiten de oude middeleeuwse bebouwing. Daar hadden we nog een stukje land dat we heel toepasselijk ‘onder-de-wal’ noemden. Dat stukje bestond uit wat grasland, fruitbomen, een moestuin en een kippenren. Dat was in grote lijnen onze stadsboerderij. Bezien door de bril van mijn negenjarige ik, leek het soms alsof dat altijd zo zou blijven. Waarom zou een doodgewoon plaatsje met heel normale mensen ook moeten veranderen?
Maar de veranderingen waren onvermijdelijk en ze kwamen steeds sneller en werden steeds ingrijpender. Niemand kon er aan ontkomen. Iedereen ging mee in de machtige stroom van modernisering. Na de oorlog was iets in gang gekomen dat niet meer was te stoppen. Na die vijf jaren van onttakeling en verwoesting had Nederland haar rug gerecht en onder het motto wederopbouw een vorm van modernisering in gang gezet die overal in het land zijn doorwerking had. Verandering stond gelijk aan vooruitgang, een andere richting was ondenkbaar. Ook in Asperen was dit proces al enige jaren duidelijk doorgedrongen, hoewel er nog veel relicten waren van de oude tijden. In die overgang groeide ik op, met mijn voeten nog in de klei van de oude boerensamenleving en met mijn hoofd al in de nieuwe tijd die de traditionele manier van leven rigoureus doorbrak. Werken met paarden op het land en op dezelfde dag op televisie de landing op de maan zien. Gebeurtenissen die ik alleen nog ken uit de verhalen die ik heb opgeschreven in een vruchteloze poging om de tijd te manipuleren, stil te zetten of te vertragen. Verhalen over de gewoonste plek ter wereld, in een verdwenen tijd met mijn herinneringen en rijke fantasie als enige werkelijkheid.

1

Een dromer

Ik was negen jaar oud en woonde op een stadsboerderij. Maar voor mij betekende dat woord niets, want er was voor mij niks stads aan de boerderij en het was de enige woonplek waar ik vertrouwd mee was. De bijzonderheid van die plek zou ik me pas realiseren toen ik er allang niet meer woonde. Mijn vader was een man in de kracht van zijn leven die boerde op de manier zoals voorgaande generaties dat hadden gedaan, waarbij hij vertrouwde op de overgeërfde kennis en ervaringen. Gelukkig kon hij daarbij rekenen op de niet-aflatende hulp van mijn moeder, die het boerenbedrijf fervent ondersteunde, mee ging melken en zorgde voor een schoon erf. Ik had een oudere broer die in alles beter was dan ik en een zusje dat net begon te praten. Zelf was ik een bangig jongetje dat onzeker in de wereld stond. Als ik ergens teleurgesteld in was, vond ik snel steun bij mijn grootouders die in een apart gedeelte van de boerderij woonden. Als kind moest ik vaak huilen en ik haatte die zwakte. Mijn leven speelde zich af in een cirkel met een straal van hooguit enkele kilometers en ik was nieuwsgierig om de wereld daarbuiten te ontdekken. Het was het jaar waarin de eerste man op de maan zou lopen en alles wat met ruimtevaart te maken had, boeide me enorm. Die fascinatie maakte dat ik mij begon af te vragen wat mijn eigen plek in dat immense heelal was. Wie was ik en waar kwam ik vandaan? Het zijn misschien wel de meest elementaire vragen die een mens zich kan stellen. Om de wereld te begrijpen, moest ik eerst mezelf ontdekken. Dat was een ingewikkeld en geleidelijk proces dat in 1969 langzaam vorm begon te krijgen. Het meeste daarvan kan ik me niet meer voor de geest halen. Maar die ene ervaring, waarbij ik op een onbeholpen manier voor het eerst voelde dat ik echt bestond, dat ik ertoe deed, zal ik nooit vergeten. Het was de nacht van 15 op 16 januari die volgde op de verjaardag van mijn vriendje Henkie. Die nacht kreeg ik voor het eerst besef van mijn eigen ik. Hoe vaag en vluchtig ook, het vormde het start- en ankerpunt van waaruit ik de wereld om me heen zou gaan observeren.

Het is hartje winter en buiten vriest het enkele graden. Langs het zolderraam, waarop ik de ijsbloemen al kan ontwaren, waait een gure wind. Met wijdopen ogen lig ik in het donkere slaapkamertje de ruimte in te staren, mijn broer Willem naast mij diep in slaap. Aan de muur kan ik de schreeuwende mannen ternauwernood onderscheiden. Ik weet dat het maar losse structuren op het behang zijn, maar nog niet zo lang geleden lag ik nog weleens wakker vanwege die dreigende gezichten naast me. Daar heb ik nu steeds minder last van. Toch kan ik ook deze nacht de slaap niet vatten en ik probeer mijn gedachten te verzetten. Vaak helpt het als ik mijn fantasie de vrije loop laat en in gedachten door de wereld reis. Terwijl ik mijn ogen dichtdoe, zie ik als vanzelf de bergen verschijnen en langzaam klim ik naar een hoge top. Daar aangekomen kijk ik om me heen. En opeens begrijp ik alles: ik weet wie ik ben. ‘Ik ben niet zomaar iemand, ik ben ik,’ fluister ik zachtjes voor me uit. Verschrikt kijk ik naar links, bang dat mijn broer die woordjes heeft gehoord. Er is weinig intellect voor nodig om tot mijn inzicht van zojuist te komen. Wie anders zou ik moeten zijn dan mezelf. Nee, als ik zou merken dat ik iemand anders was, dat zou pas een schokkende ontdekking zijn.
En toch was ik er van overtuigd dat ik een elementaire ontdekking had gedaan. Het was alsof ik in mezelf een onafhankelijke geest had gevonden, de kern van mijn eigen ik. Als ik in de spiegel keek, was ik niet erg tevreden met wat ik zag. Maar ergens in dat kleine lichaam met die kippenborst, die steltachtige benen en dat sproeterige gezicht met die vooruitgeschoven tanden, had ik iets gevonden dat het begin was van een eigen persoonlijkheid, iets dat me zelfvertrouwen gaf, misschien nog het best te duiden met het woord identiteit. Hoewel ik toen nog geen voorstelling had van dat begrip, herkende ik gevoelsmatig de vrijheid om mijn eigen leven in te richten en eigen keuzes te maken. Als ik weer aan die nacht denk dan herinner ik me dat ik het gevoel had alsof er iemand naast me was gaan staan die me zachtjes mijn ik-ben-ik-besef had toegefluisterd.
Met een tevreden glimlachje kijk ik naar het vage schijnsel bij het zolderraampje. Het is vollemaan en daardoor is de slaapkamer niet volledig donker. Misschien word ik daardoor wel gestimuleerd tot al mijn diepe gedachten. Ik vind het fijn om te dromen en vrijuit te denken over mezelf en waar ik vandaan kom. En deze nacht heb ik het gevoel dat ik dicht bij de bron ben die mij heeft gemaakt en van waaruit ik mijn verdere leven kan gaan leiden. Dat is een mooi ontdekking. Maar toch is er nog iets waar ik mee zit. In mijn gedachten weet ik precies hoe het zit, maar als Willem me zou vragen wat er aan hand is, zou ik het hem niet kunnen vertellen. Ik heb geen idee hoe ik die zogenaamde bron moet beschrijven of uitleggen hoe belangrijk die is om mijn leven sturing te geven. Waarom kan ik mijn belangrijke ontdekking niet met anderen delen? Dat is een grote domper op mijn gevonden zelfbesef. Op die manier heb ik er niets aan. In mijn eigen hoofd gebeuren dingen waar ik geen besef van heb. Wat doen mijn hersenen als ik slaap? Die hersenen dat ben ik toch zelf en toch heb ik soms geen controle op wat ze doen. Zo lig ik nog een tijdje te dubben. En dan besef ik hoe ik dat op kan lossen. Wat nodig is, is een gedachtelezer, een apparaat dat alles wat je denkt om kan zetten in begrijpelijke taal. Met die uitvinding word ik beroemd, daar ben ik van overtuigd. Het is het ideale hulpmiddel als je gedachten hebt die je moeilijk in woorden kan uitdrukken. Regelmatig heb ik moeite om duidelijk te maken wat ik denk, terwijl het in mijn hoofd toch allemaal heel logisch is. Als je me vraagt wat iets is, kan ik het niet zeggen, maar als je het me niet vraagt dan weet ik het precies. Zoiets. En met mijn ik-ben-ik gedachte is het net zo. Daarom is een gedachtelezer een ontzettend nuttige uitvinding, waar iedereen baat bij zal hebben. Dan is er ook geen geruzie meer omdat mensen elkaar verkeerd begrijpen. Ik heb nog geen idee hoe ik het ding ga maken, maar dat is van later zorg. Als telefoon en radio uitgevonden kunnen worden, moet ook een gedachtelezer te maken zijn, zo stel ik zelfverzekerd vast. Met het zojuist verkregen heldere besef van mijn ‘eigen ik’, staat mijn besluit vast, ik ga de gedachtelezer uitvinden. Als ik op de flauw groen oplichtende wijzers van de wekker kijk, zie ik dat het kwart voor twaalf is. Ondanks al die diepe gedachten moet ik toch in slaap gevallen zijn, want plotseling word ik wakker door het gebonk van iemand die luidruchtig de trap op komt. Hij loopt recht op ons kamertje af. Twee seconden later staat mijn vader aan ons bed: ‘Willem, Elias, vlug naar beneden, allebei! Er ligt een koe op kalven en het gaat niet goed.’ Mijn broer zit meteen rechtop in bed en terwijl wij nog hulpeloos tegen het door hem aangeklikte licht liggen te knipperen, gaat mijn vader alweer naar beneden. Sloom stap ik mijn bed uit op het koude zeil dat me direct helemaal wakker maakt. Ik voel nog even aan de kruik in bed of daar nog wat warmte van afkomt. Maar anders dan toen we gingen slapen en ik mijn tenen brandde
5 Sterren
Herinneringen aan de vooruitgang - 08.12.2018
Bertie

Een Feest der herkenning zo'n boek!Prachtige waarnemingen beschreven door de ogen vaneen negen jarig kind.DE tijd dat je onwetend werd gehouden en toch alles ontdekte.....van mooi tot verrassend, verbijsterend en ontroerend. OOK vol humor en veel lachend lezen.Bertie

5 Sterren
Herinneringen aan de vooruitgang - 08.12.2018
Bertie

Een Feest der herkenning zo'n boek!Prachtige waarnemingen beschreven door de ogen vaneen negen jarig kind.DE tijd dat je onwetend werd gehouden en toch alles ontdekte.....van mooi tot verrassend, verbijsterend en ontroerend. OOK vol humor en veel lachend lezen.Bertie

Misschien vind je dit ook leuk :

Herinneringen aan de vooruitgang

Marlisa Meijerink

I bought you. You are mine.

review:
*verplichte velden