9 Millimeterdum Dum

9 Millimeterdum Dum

Marten Withaar


EUR 14,90

Formaat: 13,5 X 21,5
Pagina aantal: 104
ISBN: 978-3-99048-045-8
Publicatie datum: 07.05.2019

Uittreksel:

HOOFDSTUK 1


Boven op de berg zand die Jan van Dijk in zijn vrachtwagen had gestort, lag een schedel van een mens. Hij lag er zo natuurlijk, dat het net leek of een geraamte rechtop in het zand stond. Jan was wel het een en ander gewend, hij had al vaker vreemde voorwerpen in zand en grind gevonden. Vooral veel botten van uitgestorven dieren. Ooit zelfs een mooie, gave slagtand van een mammoet, die, en daar dacht hij nog vaak met genoegen aan terug, 500 gulden had opgebracht. In die tijd een kapitaal.
Nee, het was niet de schedel zelf die hem even deed slikken. In het voorhoofd zat nóg een gat en op afstand leek het net of de kop niet met twee, maar met drie ogen grijnzend de wereld in keek.
Een ding was zeker, zo kon hij het zand niet afleveren bij de stadse mensen die het nodig hadden om een terras op te hogen. Gelukkig was de berg zand niet hoog en kon hij met de steel van een schop de schedel net bereiken en een zetje geven. Tot zijn grote verbazing ratelde de schedel, toen hij naar beneden rolde, als een rammelaar. En toen Jan zorgvuldig, als bij een spaarpot, het voorhoofd leegschudde, kwam er niet alleen een beetje zand uit, maar ook een klompje metaal.
Hij herkende het voorwerp onmiddellijk. In zijn militaire diensttijd had hij op een schietbaan gewerkt en een van zijn taken was het aanharken van de kogelvangers en het verzamelen van de afgevuurde kogels. Negen millimeter handvuurwapen, zei zijn geheugen. Maar dat hield ook in dat de eigenaar van de schedel niet natuurlijk aan zijn einde was gekomen en dat er niet veel anders op zat dan zijn vondst bij de politie in te leveren. Maar dat kon later wel. Eerst het zand afleveren en dan het vaste zaterdagmiddagprogramma: de vrachtauto en het schip schoonspuiten en na de douche een lekker koud biertje.
Toen hij nog voer met zijn zandschip was zoiets onmogelijk. Er moest gevaren worden, desnoods ook op zondag, en alcohol werd er nauwelijks gedronken. Daar had Jan te veel ellende van gezien.
Toch verlangden hij en ook zijn vrouw Lena weleens terug naar het vrije leven op het water. Zeker toen zij genoeg geld hadden verdiend om het grote motorschip, met achterop een comfortabele woning, te kunnen kopen. Heel Nederland en een groot deel van België was hun leefgebied. Een van hun favoriete aanlegplaatsen was het dorp Ulfen, waar zij zoals het in schipperstermen heet “aan de wal” waren gaan wonen. Niet in een huis, maar nog steeds op het schip.
Het was een grote stap geweest. Zij hadden er al eerder over gesproken, want beiden waren als schipperskinderen voor een groot deel in een internaat opgegroeid en dat wilden zij hun eigen kinderen niet aandoen. Helaas kwamen er geen nakomelingen en bleven zij varen.
Maar toen Jan hoorde dat de loswal in het dorp Ulfen te koop was, twijfelden zij niet lang. Zij waren er vaak geweest om zand te brengen voor de aanleg van de nabije hoofdweg en Jan zag er wel brood in om hier een zandhandel te beginnen.
Ulfen wordt door een rivier gesplitst in een noordelijk en zuidelijk deel.
Het noordelijk deel is het grootst. Het zuiden maakte oorspronkelijk deel uit van het landgoed dat bij een eeuwenoud kasteel hoorde. Verderop aan de oostkant waren er in de uiterwaarden van de rivier, door het graven naar zand en grind, grote diepe plassen ontstaan. Al jarenlang vrijwel niet meer in gebruik en nu een schuilplaats voor watervogels en in het vaarseizoen voor plezierjachtjes.
In de Tachtigjarige Oorlog met Spanje was dit het grensgebied met het Spaanse zuiden en om de invloed van de rooms-katholieke kerk te beperken, had de Nederlandse Republiek hier aan streng calvinistische boeren grond gegeven.
Streng waren zij nog steeds. Inmiddels gereformeerd en zelfs daar weer van afgescheiden. Zo verdeeld dat er twee gemeentes waren. Een in de grote kerk in het noordelijk gedeelte en een in het kleine eeuwenoude kerkje in het zuiden. De beide dominees hadden hun eigen aanhang, maar één ding hadden zij gemeen: beiden wilden absolute zondagsrust.
Daarom werd de jachthaven niet uitgebreid en was er maar een kleine boerencamping bij het eerste zandgat. Daar lag ook de grote woonark waar, na veel discussie in de gemeenteraad, een duikschool was gevestigd. Voer het veerpontje ‘s zondags niet voor normaal verkeer, wel twee keer per dag voor kruisende kerkgangers.
Gelukkig ging dit alles in redelijke harmonie en was er in het normale dorpsleven weinig van de splitsing te merken en begonnen ook de scherpe kantjes van het geloof te vervagen. De jeugd voelde er helemaal niet voor en ook de televisie bracht andere denkbeelden in de huiskamers.
Jan en Lena hadden geen spijt van hun beslissing. De zaken gingen goed en natuurlijk was er altijd de mogelijkheid om de zware Mann-diesel weer te starten en weg te varen.


Toen Jan terugkwam van zijn rit, stond er op de werf de bekende Volvo van Sjoerd Brandsma. Natuurlijk, dat hij daar niet eerder aan had gedacht.
Sjoerd was inspecteur van politie en hoofd van de regionale recherchedienst. Aan hem kon hij mooi de schedel geven, dat bespaarde een hoop tijd en gedoe.
Hij had Sjoerd leren kennen in de eerste zomer dat zij aan de wal woonden. Op een dag was hij met zijn motorvlet langszij gekomen en had Jan
gevraagd of hij een paar dagen mocht blijven liggen, tot hij in de omgeving een ligplaats had gevonden. Jan vond dat hij een mooi schip had en toen Sjoerd hem vertelde dat hij uit een oud Fries geslacht van binnenschippers stamde, was het ijs snel gebroken.
Het beviel zo goed dat Sjoerd met zijn schip was gebleven. Veilig gemeerd aan de walkant van het grote schip, en het liggeld was zo weinig, dat Sjoerd er altijd een mooie bos bloemen voor Lena en een fles cognac voor Jan bij deed.


Sjoerd zat bij Lena in de stuurhut een kopje koffie te drinken en om vooral zijn vrouw niet al te veel aan het schrikken te maken, begon Jan eerst te vertellen hoe hij geschrokken was van zijn vondst in het zand, voordat hij de schedel uit de plastic zak haalde waar hij hem zolang had in gedaan.
Lena schrok toch wel even. ‘Jakkes Jan,’ zei ze, ‘wat een engerd en ga er asjeblieft mee naar buiten want ik wil geen zand op mijn schone vloer.’
Sjoerd werd onmiddellijk de politieman. ‘Absoluut een schotwond,’ was zijn commentaar, ‘en aan de kogel te zien, denk ik ook aan negen millimeter. Heb je enig idee waar de partij zand met de schedel vandaan komt?’
‘Van Bart van Pol,’ antwoordde Jan. ‘Normaal baggert hij verderop in de rivier en hij komt naar de zandgaten toe als ik grof zand nodig heb. Hij heeft het zand vorige week hier gebracht en toen was de vultrechter zo goed als leeg. Dus vrijwel zeker uit het achterste gat, want dat is zo’n beetje de enige plek waar dit soort zand nog zit.’
‘Wel, als het nodig is kunnen wij hem het altijd vragen,’ zei Sjoerd. ‘De schedel is mooi gaaf en zo te zien is het bovengebit onbeschadigd. Ik denk wel dat het mogelijk is om achter de identiteit van de eigenaar te komen. Wij hebben sinds kort een eigen forensische afdeling en dit is een mooie gelegenheid voor hen om te tonen wat zij kunnen. Maar nu even niet. Ik ben vrij tot zondagmiddag en ik ga met de vlet vissen en kom pas morgenochtend terug.’
Wat heeft vrijgezel zijn toch voordelen, dacht Jan. Maar hij wist dat Sjoerd weduwnaar was. Zijn vrouw was kort na hun huwelijk overleden en Sjoerd had om overplaatsing uit Friesland gevraagd om zijn verdriet achter te kunnen laten.
Of dat gelukt was betwijfelde Jan, want Sjoerd besteedde al zijn tijd aan zijn werk en zijn grote hobby’s: varen en vissen met de motorvlet en golf.
Van vrouwen in zijn leven was geen sprake. Ondanks alle aanvallen, want Sjoerd had niet alleen een goede baan, hij zag er ook goed uit. Niet al te groot, maar slank en gespierd met blond haar en blauwe ogen. Een plaatje van een Fries.

HOOFDSTUK 2



Een paar weken later was Jan daar niet meer zo zeker van, want Sjoerd kwam op bezoek in gezelschap van een jongedame.
‘Jan, dit is Erica Withaar en haar rode krulhaar is absoluut echt. Zij is het hoofd van ons nieuwe forensisch bureau en zij kan je meer vertellen over de schedel.’
‘Dag mijnheer van Dijk, let maar niet te veel op de inspecteur. Dat grapje over mijn haren ben ik gewend en over veertig jaar doe ik waarschijnlijk mijn naam wel eer aan.’
Wat een mooie meid, dacht Jan, en zo te zien kan ze goed voor zichzelf zorgen, dat zal ook wel nodig zijn bij al die politiemacho’s. ‘Kom verder, Lena heeft net koffiegezet.’


In de ruime stuurhut wist Erica niet wat ze zag. ‘Wat mooi, mevrouw van Dijk, wat gezellig ingericht en wat een uitzicht.’
Lena bloosde van genoegen en haar mening over vrouwen bij de politie begon een beetje te veranderen. Ook omdat zij als vrouw onmiddellijk doorhad dat Sjoerd er duidelijk vrolijker uitzag. Wie weet? Het zou een mooi koppel zijn. Hij met blond haar en blauwe ogen en zij rood met grijsgroen.
Nadat zij eerst een kopje koffie hadden gedronken, zei Sjoerd: ‘Wij zijn langsgekomen om te vertellen wat wij weten over de schedel die Jan gevonden heeft. En omdat wij eerst met een forensisch onderzoek zijn begonnen, kan Erica beter beginnen.’
‘Het eerste wat ons opviel,’ begon zij, ‘naast natuurlijk het gat in het voorhoofd, was het bovengebit. Het was redelijk gaaf, met maar een paar vullingen. Deze vullingen zijn van een loodverbinding, die vroeger door goedkopere tandartsen werd gebruikt en ook in het leger. Omdat dit gebied tot het eind van de oorlog in Duitse handen is gebleven, dachten wij onmiddellijk aan een Duitse soldaat. Wij hadden al vastgesteld dat het om een volwassen blanke man ging, ongeveer 1 meter 80 lang, en dat de schedel geruime tijd in het water heeft gelegen. Wij hebben daarom eerst de gebitsgegevens opgestuurd naar de Duitse Oorlogsgraven Stichting en binnen een week hadden wij antwoord. De eerste eigenaar van de schedel, om het zo maar eens te noemen, was Karl Bauer, een beroepsmilitair bij de Duitse Kriegsmarine. Geboren in 1915, opgegroeid in een weeshuis in Hamburg en op vijftienjarige leeftijd vrijwillig in dienst gegaan. Zijn hele diensttijd heeft hij bij de kustwacht gevaren en zijn laatste rang was wat wij “bootsman” noemen. De hoogste rang van onderofficier die je als gewoon matroos kunt bereiken.
In 1943 is zijn schip op een mijn gelopen en daarbij is de rug van Bauer zo beschadigd, dat hij werd afgekeurd voor dienst op zee. Begin 1944 werd hij overgeplaatst, je zult het niet geloven, naar Ulfen. Mijnheer Van Dijk, Karl werkte hier op uw werf. Hij was de baas van een eenheid van de Kriegsmarine, die verantwoordelijk was voor de voorraadschepen van het Duitse leger die hier in de oorlog in de zandgaten voor anker lagen. Van hieruit werden de bewakingspatrouilles gevaren en de lading van de schepen op vrachtwagens geladen. Een heel bedrijf, en Karl had dan ook ruim vijftig man in dienst. Zijn laatste rapport, over de marine-operatie uit Ulfen, is van maart 1945 en daarna is er niets meer van hem vernomen en is hij als vermist opgegeven, waarschijnlijk gesneuveld. Er is, zo ver bekend, geen naaste familie, en daarom is er geen nader onderzoek gedaan. En nu denk ik dat onze inspecteur het beter kan overnemen, want nu wordt het werk van de recherche.’
Dat klonk heel formeel, maar de toon waarop het gezegd werd deed Lena weer denken aan die blauwe en groene ogen.
‘De beste plaats om iets in een dorp te weten te komen,’ zei Sjoerd, ‘is natuurlijk de dorpskroeg. Ook hier. Van Willigen, de eigenaar, kon zich de Duitse marinemannen nog goed herinneren. Het blijkt namelijk, dat zijn café regelmatig werd bezocht door de mensen van de marine en dat zij er zelfs een eigen stamtafel hadden. Volgens Van Willigen absoluut geen nazi’s en zeker Karl Bauer niet. Zij waren allemaal gedeeltelijk afgekeurd en hadden het hier best naar hun zin en stonden zeker niet te trappelen om weer te gaan vechten. Van Willigen had zelfs nog een foto uit die tijd, genomen op het terras van het café. Dit is een kopie. Karl is de grote man helemaal links. De laatste keer dat zij hem gezien hebben, was in februari 1945. De streek is toen tot oorlogsgebied verklaard en alle bewoners werden naar het noorden geëvacueerd. De meeste schepen waren toen al weggesleept en alleen Karl en twee matrozen waren er nog om toezicht te houden. Toen de dorpelingen in juni weer terugkwamen, bleek dat de Duitsers veel hadden vernield. Alle hoge gebouwen, die als observatiepost gebruikt konden worden, waren opgeblazen. Geen kerktoren of molen stond nog overeind. Het pontje over de rivier was verdwenen en het kasteel vrijwel geheel afgebrand. Het café was geplunderd door de Duitsers, of door de Poolse bevrijders, waarschijnlijk door beiden. Alle drank uiteraard op en het meubilair opgestookt in de kachel. Ook alle schepen waren weg en de loswal lag vol met achtergelaten, kapot oorlogstuig. Het herstel ging redelijk snel. Vooral omdat er in plaats van Duitse, nu Nederlandse binnenschepen kwamen liggen. Met voorraad voor de legers van de NATO, bij een eventuele aanval van de Russen. De installaties op de loswal werden weer hersteld en het café werd nu de pleisterplaats voor de Nederlandse geniesoldaten, die voor het toezicht moesten zorgen. Ook de rest van het dorp profiteerde van deze bedrijvigheid, want de meeste Nederlandse schippers hadden hun vrouwen en kinderen aan boord. Die moesten te eten hebben, gingen naar school en de kerk. Een hele economie, die draaide op de angst voor de Koude Oorlog. Er kwam abrupt een einde aan toen bleek dat de Russen absoluut niet van plan waren om te komen en het dorp werd weer als vanouds. ‘s Zomers wat fiets- en wandeltoerisme, passantenbootjes en verder rust, zeker op zondag. De loswal werd overgenomen door Rijkswaterstaat en uiteindelijk verkocht aan Jan. Er was niets meer wat nog aan de oorlog deed denken. Tot ineens de kop van Karl Bauer op dook, met een kogel erin. En over de kogel kan Erica meer vertellen.’
‘Wij hebben in ons team een ballistisch expert en het is niet alleen zijn vak, maar het is ook zijn hobby. Hij weet er verschrikkelijk veel van en Jan heeft gelijk. Hij zegt ook: kaliber 9 millimeter. Jammer genoeg is de kogel zwaar vervormd en daarom is er niets met enige zekerheid over te zeggen, maar twee dingen vallen op. De kogel is niet dwars door de schedel gegaan en is dus niet op korte afstand afgeschoten, anders was dat met een dergelijk zwaar kaliber zeker gebeurd. Terugrekenend met allerlei ballistische formules is de schootsafstand zeker vijftig meter geweest. Erg veel voor een nauwkeurig schot met een handvuurwapen, ook voor een scherpschutter. De voor de hand liggende conclusie is dan ook, een toevalstreffer. Dat komt wel meer in oorlogen voor, als de kogels in het rond vliegen. Onze expert heeft echter nog een verklaring. De kogel is zwaar beschadigd en dat duidt op “dumdum”-munitie. Een speciaal soort kogel dat bij het treffen vervormt en zo zware wonden veroorzaakt. En dat niet alleen, door de vervorming is ook het penetratievermogen minder, wat zou verklaren dat de kogel in de schedel is blijven steken. De kogel is vrijwel zeker van Duitse makelij en het is bekend dat Duitse executiecommando’s vaak deze speciale munitie gebruikten. Hij voegde er ook nog aan toe dat er waarschijnlijk geschoten is met een Walther P3. Het meest gebruikte pistool in het Duitse leger. Zoals ik al zei, de man weet echt veel van vuurwapens. Het zou dus kunnen dat Karl is geëxecuteerd. Er is echter niet genoeg bewijs en de zaak wordt gesloten. De schedel gaat naar Duitsland, voor een herbegrafenis, en de kogel gaat voorlopig bij ons in het depot. En nu wil ik het schip van de inspecteur weleens van binnen zien.’


Het werd een mooie zomer en Lena had het goed gezien, want meestal als Sjoerd met zijn boot ging varen, was Erica erbij en toen bleek dat zij ook goed kon golfen, ging de vrijgezel overstag.
Sjoerd kon er niet meer onderuit. De officieuze verloving werd gevierd, met veel champagne, op het achterdek van de vlet.

HOOFDSTUK 1


Boven op de berg zand die Jan van Dijk in zijn vrachtwagen had gestort, lag een schedel van een mens. Hij lag er zo natuurlijk, dat het net leek of een geraamte rechtop in het zand stond. Jan was wel het een en ander gewend, hij had al vaker vreemde voorwerpen in zand en grind gevonden. Vooral veel botten van uitgestorven dieren. Ooit zelfs een mooie, gave slagtand van een mammoet, die, en daar dacht hij nog vaak met genoegen aan terug, 500 gulden had opgebracht. In die tijd een kapitaal.
Nee, het was niet de schedel zelf die hem even deed slikken. In het voorhoofd zat nóg een gat en op afstand leek het net of de kop niet met twee, maar met drie ogen grijnzend de wereld in keek.
Een ding was zeker, zo kon hij het zand niet afleveren bij de stadse mensen die het nodig hadden om een terras op te hogen. Gelukkig was de berg zand niet hoog en kon hij met de steel van een schop de schedel net bereiken en een zetje geven. Tot zijn grote verbazing ratelde de schedel, toen hij naar beneden rolde, als een rammelaar. En toen Jan zorgvuldig, als bij een spaarpot, het voorhoofd leegschudde, kwam er niet alleen een beetje zand uit, maar ook een klompje metaal.
Hij herkende het voorwerp onmiddellijk. In zijn militaire diensttijd had hij op een schietbaan gewerkt en een van zijn taken was het aanharken van de kogelvangers en het verzamelen van de afgevuurde kogels. Negen millimeter handvuurwapen, zei zijn geheugen. Maar dat hield ook in dat de eigenaar van de schedel niet natuurlijk aan zijn einde was gekomen en dat er niet veel anders op zat dan zijn vondst bij de politie in te leveren. Maar dat kon later wel. Eerst het zand afleveren en dan het vaste zaterdagmiddagprogramma: de vrachtauto en het schip schoonspuiten en na de douche een lekker koud biertje.
Toen hij nog voer met zijn zandschip was zoiets onmogelijk. Er moest gevaren worden, desnoods ook op zondag, en alcohol werd er nauwelijks gedronken. Daar had Jan te veel ellende van gezien.
Toch verlangden hij en ook zijn vrouw Lena weleens terug naar het vrije leven op het water. Zeker toen zij genoeg geld hadden verdiend om het grote motorschip, met achterop een comfortabele woning, te kunnen kopen. Heel Nederland en een groot deel van België was hun leefgebied. Een van hun favoriete aanlegplaatsen was het dorp Ulfen, waar zij zoals het in schipperstermen heet “aan de wal” waren gaan wonen. Niet in een huis, maar nog steeds op het schip.
Het was een grote stap geweest. Zij hadden er al eerder over gesproken, want beiden waren als schipperskinderen voor een groot deel in een internaat opgegroeid en dat wilden zij hun eigen kinderen niet aandoen. Helaas kwamen er geen nakomelingen en bleven zij varen.
Maar toen Jan hoorde dat de loswal in het dorp Ulfen te koop was, twijfelden zij niet lang. Zij waren er vaak geweest om zand te brengen voor de aanleg van de nabije hoofdweg en Jan zag er wel brood in om hier een zandhandel te beginnen.
Ulfen wordt door een rivier gesplitst in een noordelijk en zuidelijk deel.
Het noordelijk deel is het grootst. Het zuiden maakte oorspronkelijk deel uit van het landgoed dat bij een eeuwenoud kasteel hoorde. Verderop aan de oostkant waren er in de uiterwaarden van de rivier, door het graven naar zand en grind, grote diepe plassen ontstaan. Al jarenlang vrijwel niet meer in gebruik en nu een schuilplaats voor watervogels en in het vaarseizoen voor plezierjachtjes.
In de Tachtigjarige Oorlog met Spanje was dit het grensgebied met het Spaanse zuiden en om de invloed van de rooms-katholieke kerk te beperken, had de Nederlandse Republiek hier aan streng calvinistische boeren grond gegeven.
Streng waren zij nog steeds. Inmiddels gereformeerd en zelfs daar weer van afgescheiden. Zo verdeeld dat er twee gemeentes waren. Een in de grote kerk in het noordelijk gedeelte en een in het kleine eeuwenoude kerkje in het zuiden. De beide dominees hadden hun eigen aanhang, maar één ding hadden zij gemeen: beiden wilden absolute zondagsrust.
Daarom werd de jachthaven niet uitgebreid en was er maar een kleine boerencamping bij het eerste zandgat. Daar lag ook de grote woonark waar, na veel discussie in de gemeenteraad, een duikschool was gevestigd. Voer het veerpontje ‘s zondags niet voor normaal verkeer, wel twee keer per dag voor kruisende kerkgangers.
Gelukkig ging dit alles in redelijke harmonie en was er in het normale dorpsleven weinig van de splitsing te merken en begonnen ook de scherpe kantjes van het geloof te vervagen. De jeugd voelde er helemaal niet voor en ook de televisie bracht andere denkbeelden in de huiskamers.
Jan en Lena hadden geen spijt van hun beslissing. De zaken gingen goed en natuurlijk was er altijd de mogelijkheid om de zware Mann-diesel weer te starten en weg te varen.


Toen Jan terugkwam van zijn rit, stond er op de werf de bekende Volvo van Sjoerd Brandsma. Natuurlijk, dat hij daar niet eerder aan had gedacht.
Sjoerd was inspecteur van politie en hoofd van de regionale recherchedienst. Aan hem kon hij mooi de schedel geven, dat bespaarde een hoop tijd en gedoe.
Hij had Sjoerd leren kennen in de eerste zomer dat zij aan de wal woonden. Op een dag was hij met zijn motorvlet langszij gekomen en had Jan
gevraagd of hij een paar dagen mocht blijven liggen, tot hij in de omgeving een ligplaats had gevonden. Jan vond dat hij een mooi schip had en toen Sjoerd hem vertelde dat hij uit een oud Fries geslacht van binnenschippers stamde, was het ijs snel gebroken.
Het beviel zo goed dat Sjoerd met zijn schip was gebleven. Veilig gemeerd aan de walkant van het grote schip, en het liggeld was zo weinig, dat Sjoerd er altijd een mooie bos bloemen voor Lena en een fles cognac voor Jan bij deed.


Sjoerd zat bij Lena in de stuurhut een kopje koffie te drinken en om vooral zijn vrouw niet al te veel aan het schrikken te maken, begon Jan eerst te vertellen hoe hij geschrokken was van zijn vondst in het zand, voordat hij de schedel uit de plastic zak haalde waar hij hem zolang had in gedaan.
Lena schrok toch wel even. ‘Jakkes Jan,’ zei ze, ‘wat een engerd en ga er asjeblieft mee naar buiten want ik wil geen zand op mijn schone vloer.’
Sjoerd werd onmiddellijk de politieman. ‘Absoluut een schotwond,’ was zijn commentaar, ‘en aan de kogel te zien, denk ik ook aan negen millimeter. Heb je enig idee waar de partij zand met de schedel vandaan komt?’
‘Van Bart van Pol,’ antwoordde Jan. ‘Normaal baggert hij verderop in de rivier en hij komt naar de zandgaten toe als ik grof zand nodig heb. Hij heeft het zand vorige week hier gebracht en toen was de vultrechter zo goed als leeg. Dus vrijwel zeker uit het achterste gat, want dat is zo’n beetje de enige plek waar dit soort zand nog zit.’
‘Wel, als het nodig is kunnen wij hem het altijd vragen,’ zei Sjoerd. ‘De schedel is mooi gaaf en zo te zien is het bovengebit onbeschadigd. Ik denk wel dat het mogelijk is om achter de identiteit van de eigenaar te komen. Wij hebben sinds kort een eigen forensische afdeling en dit is een mooie gelegenheid voor hen om te tonen wat zij kunnen. Maar nu even niet. Ik ben vrij tot zondagmiddag en ik ga met de vlet vissen en kom pas morgenochtend terug.’
Wat heeft vrijgezel zijn toch voordelen, dacht Jan. Maar hij wist dat Sjoerd weduwnaar was. Zijn vrouw was kort na hun huwelijk overleden en Sjoerd had om overplaatsing uit Friesland gevraagd om zijn verdriet achter te kunnen laten.
Of dat gelukt was betwijfelde Jan, want Sjoerd besteedde al zijn tijd aan zijn werk en zijn grote hobby’s: varen en vissen met de motorvlet en golf.
Van vrouwen in zijn leven was geen sprake. Ondanks alle aanvallen, want Sjoerd had niet alleen een goede baan, hij zag er ook goed uit. Niet al te groot, maar slank en gespierd met blond haar en blauwe ogen. Een plaatje van een Fries.

HOOFDSTUK 2



Een paar weken later was Jan daar niet meer zo zeker van, want Sjoerd kwam op bezoek in gezelschap van een jongedame.
‘Jan, dit is Erica Withaar en haar rode krulhaar is absoluut echt. Zij is het hoofd van ons nieuwe forensisch bureau en zij kan je meer vertellen over de schedel.’
‘Dag mijnheer van Dijk, let maar niet te veel op de inspecteur. Dat grapje over mijn haren ben ik gewend en over veertig jaar doe ik waarschijnlijk mijn naam wel eer aan.’
Wat een mooie meid, dacht Jan, en zo te zien kan ze goed voor zichzelf zorgen, dat zal ook wel nodig zijn bij al die politiemacho’s. ‘Kom verder, Lena heeft net koffiegezet.’


In de ruime stuurhut wist Erica niet wat ze zag. ‘Wat mooi, mevrouw van Dijk, wat gezellig ingericht en wat een uitzicht.’
Lena bloosde van genoegen en haar mening over vrouwen bij de politie begon een beetje te veranderen. Ook omdat zij als vrouw onmiddellijk doorhad dat Sjoerd er duidelijk vrolijker uitzag. Wie weet? Het zou een mooi koppel zijn. Hij met blond haar en blauwe ogen en zij rood met grijsgroen.
Nadat zij eerst een kopje koffie hadden gedronken, zei Sjoerd: ‘Wij zijn langsgekomen om te vertellen wat wij weten over de schedel die Jan gevonden heeft. En omdat wij eerst met een forensisch onderzoek zijn begonnen, kan Erica beter beginnen.’
‘Het eerste wat ons opviel,’ begon zij, ‘naast natuurlijk het gat in het voorhoofd, was het bovengebit. Het was redelijk gaaf, met maar een paar vullingen. Deze vullingen zijn van een loodverbinding, die vroeger door goedkopere tandartsen werd gebruikt en ook in het leger. Omdat dit gebied tot het eind van de oorlog in Duitse handen is gebleven, dachten wij onmiddellijk aan een Duitse soldaat. Wij hadden al vastgesteld dat het om een volwassen blanke man ging, ongeveer 1 meter 80 lang, en dat de schedel geruime tijd in het water heeft gelegen. Wij hebben daarom eerst de gebitsgegevens opgestuurd naar de Duitse Oorlogsgraven Stichting en binnen een week hadden wij antwoord. De eerste eigenaar van de schedel, om het zo maar eens te noemen, was Karl Bauer, een beroepsmilitair bij de Duitse Kriegsmarine. Geboren in 1915, opgegroeid in een weeshuis in Hamburg en op vijftienjarige leeftijd vrijwillig in dienst gegaan. Zijn hele diensttijd heeft hij bij de kustwacht gevaren en zijn laatste rang was wat wij “bootsman” noemen. De hoogste rang van onderofficier die je als gewoon matroos kunt bereiken.
In 1943 is zijn schip op een mijn gelopen en daarbij is de rug van Bauer zo beschadigd, dat hij werd afgekeurd voor dienst op zee. Begin 1944 werd hij overgeplaatst, je zult het niet geloven, naar Ulfen. Mijnheer Van Dijk, Karl werkte hier op uw werf. Hij was de baas van een eenheid van de Kriegsmarine, die verantwoordelijk was voor de voorraadschepen van het Duitse leger die hier in de oorlog in de zandgaten voor anker lagen. Van hieruit werden de bewakingspatrouilles gevaren en de lading van de schepen op vrachtwagens geladen. Een heel bedrijf, en Karl had dan ook ruim vijftig man in dienst. Zijn laatste rapport, over de marine-operatie uit Ulfen, is van maart 1945 en daarna is er niets meer van hem vernomen en is hij als vermist opgegeven, waarschijnlijk gesneuveld. Er is, zo ver bekend, geen naaste familie, en daarom is er geen nader onderzoek gedaan. En nu denk ik dat onze inspecteur het beter kan overnemen, want nu wordt het werk van de recherche.’
Dat klonk heel formeel, maar de toon waarop het gezegd werd deed Lena weer denken aan die blauwe en groene ogen.
‘De beste plaats om iets in een dorp te weten te komen,’ zei Sjoerd, ‘is natuurlijk de dorpskroeg. Ook hier. Van Willigen, de eigenaar, kon zich de Duitse marinemannen nog goed herinneren. Het blijkt namelijk, dat zijn café regelmatig werd bezocht door de mensen van de marine en dat zij er zelfs een eigen stamtafel hadden. Volgens Van Willigen absoluut geen nazi’s en zeker Karl Bauer niet. Zij waren allemaal gedeeltelijk afgekeurd en hadden het hier best naar hun zin en stonden zeker niet te trappelen om weer te gaan vechten. Van Willigen had zelfs nog een foto uit die tijd, genomen op het terras van het café. Dit is een kopie. Karl is de grote man helemaal links. De laatste keer dat zij hem gezien hebben, was in februari 1945. De streek is toen tot oorlogsgebied verklaard en alle bewoners werden naar het noorden geëvacueerd. De meeste schepen waren toen al weggesleept en alleen Karl en twee matrozen waren er nog om toezicht te houden. Toen de dorpelingen in juni weer terugkwamen, bleek dat de Duitsers veel hadden vernield. Alle hoge gebouwen, die als observatiepost gebruikt konden worden, waren opgeblazen. Geen kerktoren of molen stond nog overeind. Het pontje over de rivier was verdwenen en het kasteel vrijwel geheel afgebrand. Het café was geplunderd door de Duitsers, of door de Poolse bevrijders, waarschijnlijk door beiden. Alle drank uiteraard op en het meubilair opgestookt in de kachel. Ook alle schepen waren weg en de loswal lag vol met achtergelaten, kapot oorlogstuig. Het herstel ging redelijk snel. Vooral omdat er in plaats van Duitse, nu Nederlandse binnenschepen kwamen liggen. Met voorraad voor de legers van de NATO, bij een eventuele aanval van de Russen. De installaties op de loswal werden weer hersteld en het café werd nu de pleisterplaats voor de Nederlandse geniesoldaten, die voor het toezicht moesten zorgen. Ook de rest van het dorp profiteerde van deze bedrijvigheid, want de meeste Nederlandse schippers hadden hun vrouwen en kinderen aan boord. Die moesten te eten hebben, gingen naar school en de kerk. Een hele economie, die draaide op de angst voor de Koude Oorlog. Er kwam abrupt een einde aan toen bleek dat de Russen absoluut niet van plan waren om te komen en het dorp werd weer als vanouds. ‘s Zomers wat fiets- en wandeltoerisme, passantenbootjes en verder rust, zeker op zondag. De loswal werd overgenomen door Rijkswaterstaat en uiteindelijk verkocht aan Jan. Er was niets meer wat nog aan de oorlog deed denken. Tot ineens de kop van Karl Bauer op dook, met een kogel erin. En over de kogel kan Erica meer vertellen.’
‘Wij hebben in ons team een ballistisch expert en het is niet alleen zijn vak, maar het is ook zijn hobby. Hij weet er verschrikkelijk veel van en Jan heeft gelijk. Hij zegt ook: kaliber 9 millimeter. Jammer genoeg is de kogel zwaar vervormd en daarom is er niets met enige zekerheid over te zeggen, maar twee dingen vallen op. De kogel is niet dwars door de schedel gegaan en is dus niet op korte afstand afgeschoten, anders was dat met een dergelijk zwaar kaliber zeker gebeurd. Terugrekenend met allerlei ballistische formules is de schootsafstand zeker vijftig meter geweest. Erg veel voor een nauwkeurig schot met een handvuurwapen, ook voor een scherpschutter. De voor de hand liggende conclusie is dan ook, een toevalstreffer. Dat komt wel meer in oorlogen voor, als de kogels in het rond vliegen. Onze expert heeft echter nog een verklaring. De kogel is zwaar beschadigd en dat duidt op “dumdum”-munitie. Een speciaal soort kogel dat bij het treffen vervormt en zo zware wonden veroorzaakt. En dat niet alleen, door de vervorming is ook het penetratievermogen minder, wat zou verklaren dat de kogel in de schedel is blijven steken. De kogel is vrijwel zeker van Duitse makelij en het is bekend dat Duitse executiecommando’s vaak deze speciale munitie gebruikten. Hij voegde er ook nog aan toe dat er waarschijnlijk geschoten is met een Walther P3. Het meest gebruikte pistool in het Duitse leger. Zoals ik al zei, de man weet echt veel van vuurwapens. Het zou dus kunnen dat Karl is geëxecuteerd. Er is echter niet genoeg bewijs en de zaak wordt gesloten. De schedel gaat naar Duitsland, voor een herbegrafenis, en de kogel gaat voorlopig bij ons in het depot. En nu wil ik het schip van de inspecteur weleens van binnen zien.’


Het werd een mooie zomer en Lena had het goed gezien, want meestal als Sjoerd met zijn boot ging varen, was Erica erbij en toen bleek dat zij ook goed kon golfen, ging de vrijgezel overstag.
Sjoerd kon er niet meer onderuit. De officieuze verloving werd gevierd, met veel champagne, op het achterdek van de vlet.

Misschien vind je dit ook leuk :

9 Millimeterdum Dum

Marten Withaar

Het verleden slaapt niet

review:
*verplichte velden