Stan in de verkeerde oorlog

Stan in de verkeerde oorlog

Herman Heremans


EUR 19,90

Formaat: 13,5 X 21,5
Pagina aantal: 414
ISBN: 978-3-99048-556-9
Publicatie datum: 24.04.2017
Heremans beschrijft op poëtische, levendige en humoristische wijze het dagelijks leven in een Belgisch dorpje tijdens de Tweede Wereldoorlog. Alles bezien door de ogen van Stan, een opgroeiende tiener, en becommentarieerd door de ‘dorpsfilosofen’ van de dorpskroeg.
Alles wat kleinkind was zat rond de pannenkoekentafel. De suiker of siroop, al naar iemands goesting, hing tot onder hun neus. Afvegen had geen nut, dat zou alleen, misschien, gebeuren na de laatste pannenkoek. Waarschijnlijk zou er wel geveegd worden, want de respectieve mama’s waren er ook bij.
Er werd vrolijk over en weer getaterd over koetjes en kalfjes. Eén van de kalfjes had betrekking op de oorlog, en dan was het zaak voor pepe zijn zakken dicht te houden. Hij wist wat er komen zou…. en het kwam: “Pepe, vertel nog eens iets over de oorlog.”
Op diezelfde vraag had pepe ooit onvoorzichtig geantwoord dat hij, in plaats van er altijd kleine stukjes over te vertellen, er beter een boek kon over schrijven. Dat had toen zijn effect niet gemist. De vragers hadden respectvol gezwegen, zo van: amaai pepe een boek schrijven. Pepe was, vorig succes indachtig, zo overmoedig om op de voorliggende vraag weer te antwoorden met: ”‘k Zal er eens een boek over schrijven.”
Als reactie kreeg hij te horen dat hij dat zeker moest doen, want boeken over de oorlog waren in de mode. De boekhandels lagen er vol mee. Had een van de rakkers het verhaal over het boek van pepe toch wel aan haar mama (pepe’s dochter mocht het niet duidelijk zijn) verteld.
Bij zijn volgende verjaardag, niet zo veel later, kreeg pepe twee pakjes: één met een pronk van een vulpen ”waarmee hij zelfs fouten kon schrijven”, als verborgen gebruiksaanwijzing. Een tweede pakje bevatte een groot, dik, leeg schrift, met op de eerste bladzijde reeds ingevuld ”voor het boek ven pepe.” En pepe voelde zich eerder vereerd dan beduveld. Hij zette zich hortend en stotend aan het schrijven over ‘de oorlog’. En eerlijk gezegd, na een tijdje schoten hem zaken te binnen, waarvan hij niet meer wist dat hij ze wist.
Na een toevallig controlebezoek, zo beweerden ze, werden de eerste schrijfsels gelezen. Allereerst om te zien of pepe echt een boek aan ’t schrijven was en ook om vast te stellen dat het geen prietpraat was. Of het wel echt over het opgelegde onderwerp ging. Over het schrijfsel zelf weinig commentaar, over ‘de oorlog’ des te meer.
“Maar pepe, dat gaat over de Tweede Wereldoorlog en het is de Eerste Wereldoorlog die in de mode is.” Eentje wist zelfs waarom: ”Die is nu juist honderd jaar geleden begonnen, pepe!”
Toen pepe hun vertelde dat hij de Eerste Wereldoorlog niet had meegemaakt, keek heel de bende ongelovig en was ervan overtuigd dat pepe hen in het ootje nam. Iemand die zo oud was, had in hun historisch inzicht alle oorlogen meegemaakt sedert de Gulden Sporen Slag!
Bij de tweede bevestiging dat het niet zo was, merkte er eentje helder op: ”Dan ben je met de verkeerde oorlog bezig, pepe.”
“Ja, en dan zit Stan in de verkeerde oorlog.”
Zo werd ‘Stan in de verkeerde oorlog’ de titel van dit boek. Het heeft het grote voordeel dat het niets te maken heeft met de inhoud en dus geen misleidende verwachtingen schept. Het is alleen maar een middel tot onderscheid van andere spannende schrijfsels zoals: ‘Het Telefoonboek’ of ‘Ons Kookboek’.



Zijn naam was Constant Cosemans. Zijn hele leven lang werd hij Stan genoemd. Behalve op zijn identiteitskaart heette hij voor iedereen, ook voor zichzelf, Stan. Hij was die naam zo gewoon dat hij schrok, wanneer bij officiële gelegenheden, zijn huwelijk met Nicole bijvoorbeeld, de vreemd aandoende naam Constant werd afgeroepen. Hij had heel zijn leven geleraard. Meestal met enthousiasme, de enkele zwarte dagen niet te na gesproken. Bij zijn op ruststelling was zijn grootste bekommernis geweest: wat gaat er van de school worden zonder mij? Kan de school mij wel missen? Na korte tijd had hij eindelijk door dat hij het was die de school niet kon missen. Hij viel door zijn pensionering echter niet in het zo vermaarde zwarte gat. Hij fietste wat met Nicole. Hij was begonnen te tennissen toen deze sport gedemocratiseerd was. Hierdoor hadden meerder mensen het privilege verworven om samen met hem, naar hartenlust, naast de ballen te kloppen. Zijn scheppingsdrang, gespeend van het nodige vermogen, hadden hem in de rangen van de door-de- weekse zondagsschilders gedreven. Van het tweedimensionale was hij schoorvoetend naar de derde dimensie gaan zoeken door het kappen in hout. Iemand heeft ooit gezegd dat beeldhouwen in feite heel eenvoudig is: “Binnen in het blok zit het beeld al verborgen, het is alleen een kwestie van het overtollige hout weg te gutsen.” Naar Constants ondervinding was het hout erg bedrieglijk. Bij hem kwam altijd een ander beeld tevoorschijn dan door het hout was voorgespiegeld.
Met de derde dimensie voor ogen was hij ook in de klei gesukkeld. Met klei maakt men terracotta wordt aangenomen. Constant had daar iets heel persoonlijks aan toegevoegd, onder de bij hem veel voorkomende variant van terra-kapotta.
Het mag duidelijk zijn dat Constants prestatie ergens past in de catalogisering (door Bart Plouvier vermeld) van ‘kunstprestaties’, die luidt als volgt: “Vaardigheid zonder verbeelding noemen we ambachtelijkheid, en verbeelding zonder vaardigheid noemen we Moderne Kunst”.
En dan was er nog zijn onvermijdelijke krant.

Diep weggezakt zat hij in de wollig-zachte coconzetel met zijn brede ribfluwelen bekleding die zijn ganse lichaam deugddoend omsloot. Door het raam zag hij de natte kilte door de tuin wandelen. Ze werd op de hielen gevolgd door de ijzige windman die, naar hartenlust en willekeurig, aan de langzaam uitbottende takjes rukte. Niettegenstaande de kilte werden de gezwollen knopjes blaadjes. De scheutjes werden takken en de bloemknopjes, die stilaan hun witte ziel toonden, waren ongeduldig om fruit te worden. Ook de dieren ontwikkelden hun normale activiteiten in die gure weerstoestand. Eksters en Vlaamse Gaaien waren letterlijk aan het bekvechten voor droge twijgjes als nestmateriaal. De merels duikelden van boom naar struik en kwetterden er lustig op los, alhoewel merels meestal fluiten. Als ze kwetteren zijn ze op liefdespad. De eekhoorns raasden rond de boomstammen met een snelheid die het onmogelijk maakte met zekerheid te zeggen of ze met twee dan wel met meer waren. Ze hadden wel duidelijk de bedoeling: pak me als je kan.
Constant zat in zijn zetel, de krant losjes in de hand. De krant diende, behalve als dagelijkse lectuur, grotendeels als een soort verblijfsvergunning of rechtvaardiging voor de verslaving aan zijn zetel. De krant lag als een soort decorstuk op zijn buik, terwijl hij aan ‘t overdenken was wat hij zojuist had gelezen. Het had gegaan over de herziening van de abortuswet. Hierdoor gingen zijn gedachten terug naar de totstandkoming ervan en de ophef die daarmee gepaard was gegaan. Hij had het er moeilijk mee, niet met de wet als zodanig, maar met de omstandigheden waarin ze tot stand was gekomen; die waren voor hem niet vanzelfsprekend. Hij her bedacht voor de zoveelste maal hoe hij de zaak aanvoelde.


Een koning weigert een abortuswet te ondertekenen op grond van morele en gewetensbezwaren. Dit dus op louter privégronden, die hem waren ingeblazen door een verloren gelopen non en een geestelijke leider. Tot dusver niets verkeerd, iedereen heeft recht op zijn eigen moraliteit, wie die ook heeft ingeblazen. Maar diezelfde persoon heeft gezworen… “op de grondwet en de wetten van het volk…”. Hierdoor had hij ook de morele plicht, want de abortuswet was een wet van het volk. Dilemma: welk geweten krijgt voorrang? Geen probleem. Er verschijnt een soort deus ex machina met een opgediept wetsartikel waarin staat dat een vorst in de fysische onmogelijkheid kan verkeren om te regeren. Probleem opgelost; men vergeet het woord ‘fysisch’- of werd er een onwettig doktersbriefje geproduceerd? - en aldus werd voorrang gegeven aan de privébezwaren van een koning, die daarna verder regeert en zijn twee moralen met mekaar verzoent.
Er gingen na zijn dood stemmen op om die koning in kwestie kandidaat te stellen voor een heiligverklaring. Voor zijn algemeen erkende en geroemde morele waarden verdedigbaar. Maar wat aan te vangen met een ‘heilige’, die een onder ede afgelegde belofte, op zijn zachtst gezegd, ontwijkt? Op deze tweespalt is het dossier heiligverklaring beland in de lade van de moeilijke gevallen. In de overtuiging dat de lade met het koninklijk dossier gesloten zou blijven, keerde Constant terug naar zijn onmiddellijke omgeving.
De kilte buiten en de knusse warmte binnen brachten hem op de grens van waken en slapen. Een pré-droom die hij zich zonder enige weerstand liet welgevallen. Zo werd hij meegesleept in een toestand waar verbeelding en realiteit mekaar overlappen. In dit ongedefinieerd grensgebied kwamen hem zaken uit het verleden duidelijk als het heden voor. Meer recente gebeurtenissen, feiten en namen vormden soms een onoverkomelijk probleem om ze levendig en duidelijk voor de geest te halen. Bij deze vaststelling ontwaakte hij uit zijn slaap-waak toestand en trachtte dit meer realistisch te overdenken. Hij overwoog dat het falende geheugen vooral betrekking heeft op letterlijk bijna voor de hand liggende kwesties van gisteren of van korte tijd geleden. De feiten uit een verder verleden komen hem steeds helderder en levendiger voor de geest. Is dit alles aan iets te wijten of te danken? Te danken misschien aan het feit dat hij het heden minder belangrijk vond? Of is het te wijten aan een onbewuste verheerlijking van het verleden? De oorzaak was van minder belang, de vaststelling dat het zich voordoet, onbetwistbaar.
Hij ziet gebeurtenissen uit zijn prilste jeugd alsof hij ze op het ogenblik zelf beleeft. De mogelijkheid dat ze door de grote afstand hem verheerlijkt of geïdealiseerd voorkomen is in de grond minder belangrijk en om te zeggen onvermijdelijk. Hij kan ze onmogelijk anders weergeven dan ze zich aan zijn herbeleving voordoen.
Op dit ogenblijk overvalt hem een vreemd gevoel. Het is alsof hij wordt opgezogen in de herinneringen aan zijn jeugd. Hij is ervan overtuigd dat deze herinneringen betrouwbaar en nauwkeurig zijn, maar misschien vervormd door de afstand. Dat mag geen afbreuk doen aan de echtheid ervan. Hij laat zijn gedachten de vrije loop. Zo herbeleeft hij een gebeurtenis uit zijn eerste leerjaar.








Het was een van die uitzonderlijke zomerdagen, half mei, maar nog geen augustushitte. Een aangenaam gevoel na de kille, winderige aprilse grillen. Zoals zo vaak gebeurt op dit soort dagen was hij achter in de tuin, geruggesteund door de robuuste stam van de kastanjeboom. Het was er stil, het licht getemperd en niemand om hem te storen. De meidoornhaag belemmerde elke inkijk van buitenaf, het dichte gebladerte van de aalbessenstruiken benam het zicht van elke controlepost in huis. De knoestige kastanjewortels vormden, als het ware, een natuurlijke zetel. De dikke mosbegroeiing was als een uitnodigende zachte zit. Hij ging op de uitnodiging in, vleide zich in het zetel-nestje en begon de lectuur van het ‘grotemensenboek’ ‘De Kermis van Rosse Lei’. Zijn moemoe had hem herhaaldelijk gezegd dat die lectuur nog te moeilijk was voor hem. Maar dat was juist één van de redenen om er zich toch aan te wagen. Ongemerkt had hij het uit de boekenkast geroofd en onder zij pull verborgen, naar buiten gesmokkeld. Zo begon hij met het lezen van boven zijn petje gaande literatuur. En inderdaad, hij ondervond al vlug dat het een te hoog gegrepen opzet was. In plaats van lezen kwam het eerder neer op een ontrafelen, spellen of ontcijferen (alhoewel ‘ontcijferen’ voor letters taalkundig niet voor de hand liggend is). Het was een ontwarren van lettergrepen, om ze stuntelig tot woorden aan mekaar te smeden. Dan moesten deze woorden nog tot zinnen gevormd worden, waardoor de betekenis ook al niet vanzelfsprekend duidelijk was. Viel dat wel even tegen! Er stonden in dat boek, al op de eerst bladzijde, woorden als ‘ontegensprekelijk’ en ‘niettegenstaande’. Voor hem schenen dat meer letters in één woord dan in het ganse alfabet. Zijn mond was niet omvangrijk genoeg, zijn tong niet soepel genoeg en zijn taalvaardigheid en begripsvermogen te gering om aan Rosse Lei ook maar enig genoegen te beleven. De letters begonnen voor zijn ogen te dansen, zijn aandacht verslapte om plots helemaal te verdwijnen. Hij kreeg een rare gewaarwording. Hij begon, zonder aandacht, te luisteren naar de stilte. Kan je luisteren naar de stilte? Luisteren naar geluiden die er niet zijn dat is tenslotte luisteren naar stilte. Toen kwam het hem voor dat stilte vooral te danken is aan de geluiden die ze onhoorbaar in zich draagt. In de middagrust hoorde hij in de verte het geblaf van de hond van Sjaake Boer, het op grote afstand dokkeren van een boerenkar over de kasseien, maar dat alles deed geen afbreuk aan het stiltegevoel. Ondertussen zag hij met halfgesloten slaapogen de dikke kater Kobe, van Celine, over de betonnen tuinmuur van Gust, de buurman, lopen. Elke beweging van Kobe was zichtbaar, maar niets was hoorbaar: bewegende stilte. Tot het ogenblik dat Kobe van de muur naar beneden sprong, op het platte dak van het kippenhok. De plof van het neerkomen en het gefladder en gekakel van de kippen zetten de bewegende stilte om in hoorbare stilte! Een hoorbare stilte die verbroken werd door het gevloek van Gust omdat Kobe de middagrust van hemzelf en zijn kippen had verstoord. ”Dedju begot, smerige Rosse!”
Zo mengden zich de geluiden en de stilte op een rustige middag in het dorp. Een dorp zoals vele dorpen, een gewoon boerendorp. Het lag als het ware gekruisigd aan twee haaks over elkaar geschoven kasseiwegen. Het waren de enige verharde wegen van het dorp. De kruising vormde het middelpunt van de gemeente en omarmde de voornaamste gebouwen.
In de oostelijke rechthoek het gemeentehuis met een verhoogde pui met aan elke kant een statige trap met smeedijzeren leuning, die naar een dubbele ingangspoort leidde. De pui was imposanter dan het gemeentehuis zelf. Dat gemeentehuis bestond, op het gelijkvloers alleen, uit een veel te grote inkomhal, een klein secretariaat, een huwelijks- en raadzaal. Op het half verdiep (door de hoge pui) en het boven verdiep woonde de kleermaker Anatol, een inwijkeling uit het Brusselse. Hij woonde gratis, met als wederdienst het onderhoud van het raadhuis, en de rol van portier spelen.

In de noordelijke hoek een voor de parochie iets te grote pastorie, die daar in vervlogen tijden door een abdij als machtssymbool was neergepoot. Een toegangspoort met bijgebouwen die even omvangrijk waren als de meeste huizen van de welvarende parochianen. Achter deze toegang een renaissancewoning, veel te groot voor één pastoor. Daarachter een immense tuin, te groot voor de kleine dorpskern. Achter de tuin de kerk, alleen bemeten voor grote vieringen. Alles samen enkele hectaren godsdienstigheid, of wat er verband mee hield. De hectaren omvatten immers ook nog de woning van de onderpastoor, de parochiezaal, het nonnenklooster en de ongemeen grote fruit- en moestuin van de nonnetjes. Door zijn omvang was de tuin onmogelijk te onderhouden door de nonnen. Maar elk jaar opnieuw voltrok zich het wonder: de boer Bavo’s van de gemeente voerden stalmest aan. Schijnbaar belangeloos maar toch hoopten ze dat de geestelijken niet alleen hun neus voor de mest, maar ook een oogje zouden dichtknijpen voor wat ze zelf in het donker hadden geknepen. Daarna kwamen de zonen, de spade op de schouder, en om dezelfde achterliggende reden, de grond spitten en bemesten om beplanting en bezaaiing te vergemakkelijken. Voor dit laatste zorgde de koster, bijgestaan door Eulalie, zijn vrouw. Zij vulden alzo hun vrije tijd tussen de missen, de begrafenissen, de huwelijken en de dopen. De koster had geen spraakmakende Bavo intenties, maar vond het een aan zijn functie verbonden verplichting. Indien hij dat niet zo had aangevoeld, zou hem dat door de geestelijken wel kwalijk zijn genomen. Maar deze ‘verplichting’ werd gecompenseerd doordat hem, voor eigen gebruik, groenten en fruit werden toegeschoven. En eerlijk gezegd, met zijn kroostrijke gezin van zeven wichten, een welkome aanvulling van zijn niet al te breed uitgemeten kostersalaris. Aldus nonnetjes tevreden, de Bavo’s content en de koster geholpen of hoe eigenbelang vermomd kon gaan als naastenliefde. Wie zei ook weer: “Alles is op zijn best in de beste der werelden”?
De westelijke armen van het kruis omsloten twee grote burgerhuizen. Ze behoorden beide aan de ‘drie zussen’. Deze waren pilaarbijters van het zuiverste ras. Kwezels in de echte zin van het woord. Ze speelden een opvallende rol in het dorpsleven, zonder er ook maar de geringste invloed op uit te oefenen. De rol die ze speelden was meestal beperkt tot hoofdthema van de plaatselijke roddelrubrieken. Het was niet zo dat men van hen kwaadsprak. Ze deden geen kwaad, maar hetgeen ze deden werd hun wel gemakkelijk kwalijk genomen. Men lachte, meestal kwaadaardig soms meewarig, met hen. Voor echt kwaadspreken werden ze niet ernstig genoeg genomen. De zussen bewoonden het nieuwste huis. In het andere, juist in de hoek van de twee steenwegen gelegen, was een winkel ondergebracht. Deze winkel verdiende eerder de naam van ‘bazaar’, alhoewel dat begrip nog door niemand in het dorp gekend was en dus ook niet gebruikt werd. Miel, de winkelier, was net als de kleermaker op het gemeentehuis een inwijkeling. Hij kwam uit ‘de stad’. Of dat nu Leuven, Mechelen of Brussel was, daar bestond geen uitsluitsel over. Miel zelf vertikte het om daarover ook maar een aanzet tot klaarheid te verschaffen. Alles, zelfs de zaken waarvan de meesten in het dorp het bestaan niet eens vermoedden, was bij Miel te koop. Enfin, een koffiefilter noemde Miel het, zo’n bakje om op een jatte te zetten, koffie erin en gewoon water doorgieten. Geen koffiepot, geen koffiebeurs…. voor één armzalig jatteke koffie…. Waar gaan we naartoe?... en dat verkoopt ie. Toch werden er door welgestelden koffiefilters gekocht. Om indruk te maken werd beweerd. Omdat een mens modern moet zijn beweerden ze zelf. Een mens moet toch met zijn tijd meegaan. Er werd ook gefluisterd dat hij condooms zou verkopen, zo van die dingen voor in ’t bed. Niemand wist het zeker. In de etalage lagen ze zeker niet ten toon, dat was nauwkeurig bespied en gecontroleerd. En eventuele kopers ervan hielden hun mond.
Tenslotte in de zuidelijke rechthoek woonde ‘de meester’, en die meester was de vava van Stan.

Misschien vind je dit ook leuk :

Stan in de verkeerde oorlog

Francis de Clippele

Pleitnota met perzik

review:
*verplichte velden